Publiek vastgoed als ontwerpopgave
In de in 2012 verschenen WRR-publicatie Vertrouwen in de burger wijst Pieter Winsemius op het belang van de vier k’s: kerk, kroeg, kantine en kapper. “Daar hoor je wat er onder burgers leeft; daar ‘gonst’ het”. Afgezien van hun beginletter hebben de vier k’s met elkaar gemeen dat het particuliere voorzieningen betreft. Het zijn geen voorzieningen die van overheidswege zijn bekostigd. Dat is toch vreemd. Waarom noemt Winsemius, met zijn voorliefde voor alliteraties, geen voorzieningen als stadhuis, sporthal en school? Spreken burgers daar niet vrijuit, gonst het daar onvoldoende?
Publiek bezit
Winsemius heeft onmiskenbaar een punt. Stadhuis, sporthal en school zijn doorgaans niet de plekken waar burgers ongedwongen verblijven en elkaar opzoeken. Het zijn plekken om een paspoort op te halen, een wedstrijd te spelen of taallessen te volgen, om daarna snel weer naar huis te gaan. Mensen voelen en gedragen zich op vreemd terrein. Het stadhuis is van een instituut waarmee ze geen persoonlijke relatie onderhouden. Datzelfde geldt voor school en sporthal. Publiek vastgoed wordt weliswaar uit publieke middelen gefinancierd maar wordt nauwelijks als publiek bezit ervaren.
Deze institutionele vervreemding is geen ontwikkeling die ontwerpers in hun eentje kunnen stoppen. Ze kunnen er wel een bijdrage aan leveren. Er zijn voorbeelden van publiek vastgoed die laten zien dat het anders kan. De door Jo Coenen ontworpen hoofdvestiging van Openbare Bibliotheek van Amsterdam is zo’n voorbeeld. De OBA is uitgeroeid tot een attractieve, druk bezochte, stedelijke verblijfplaats die veel meer is dan een uitleencentrale. Zo bestaan er meer grote en kleine plekken die functioneren als ‘hang out ‘ van de gemeenschap.
Antares
Een ander geslaagd voorbeeld is het multifunctionele centrum Antares te Leusden. Antares is het zonnige en vanzelfsprekende multiculturele centrum de nieuwe wijk Tabakssteeg. In dit centrum worden uiteenlopende voorzieningen op een natuurlijke manier gecombineerd. Antares geeft ruimte aan twee basisscholen, kinderopvang, een bibliotheek, een fitnesscentrum, een sportzaal en een horecagelegenheid. Hoewel de meeste instellingen die er gehuisvest zijn, over een eigen ingang beschikken, oogt het gebouw nergens als een bedrijfsverzamelgebouw. De hoofdentree brengt de bezoeker direct in een centrale hal waar de bibliotheek is gevestigd. Het uitzicht op de boeken zet meteen de toon. Er heerst een prettige rust. Er is een leestafel die uitnodigt om te verblijven. In het aanpalende grand café kan een kopje koffie of iets anders genuttigd worden.
Het gebouw is ruim opgezet. In het centrum zijn twee patio’s opgenomen. Daardoor valt licht van alle zijden naar binnen. De centrale hal voelt weldadig aan. Er heerst een sfeer die je kan omschrijven met ‘publieke vertrouwdheid’.
Third places
Het gebouw, ontworpen door Thomas Rau, is ontwikkeld door de lokale woningcorporatie in nauw samenwerking met gemeente en maatschappelijke partners. De Amerikaanse socioloog Ray Oldenburg typeerde eind vorige eeuw deze plekken als ‘third places’. Hij dichtte ze grote betekenis toe voor het functioneren van lokale gemeenschappen. Kenmerkend voor deze plekken is de relatieve neutraliteit. Er is weliswaar een gastheer die een sleutelrol vervult, maar het klimaat is aan andere regels onderworpen dan thuis (first place) of op kantoor (second place). Succesvolle ‘third places’ zijn niet van de instituties maar van de gemeenschap, van de mensen.
Rol ontwerper
Dat mentaal eigenaarschap vergt de heruitvinding van een begrip als publieke gastvrijheid. Dat stelt op de eerste plaats eisen aan de wijze waarop deze publieke plekken worden geëxploiteerd. Door wie word je welkom geheten en op welke manier word je bejegend. Maar ook de ruimtelijke organisatie en detaillering doen er toe. Mentaal eigenaarschap vraagt om gebouwen die laagdrempelig zijn en uitnodigen om verkend te worden; we hebben behoefte aan ‘doorwaadbare’ gebouwen. In Nederland staat de ontwikkeling van scholen, stadhuizen en sporthallen vooral in de functionalistische traditie; je moet er kunnen zaalvoetballen of een paspoort kunnen halen. Programma’s van eisen worden vanuit dat perspectief opgesteld. Soms gebeurt dat op rigide wijze rigide. De functie van publieke pleisterplaats delft dan gauw het onderspit.
Dit artikel is ontleend aan het boek Publiek Vastgoed, analyses, concepten, voorbeelden, dat op in december 2012 is verschenen bij Trancity.
Reactie toevoegen