Otterpleinen in publieke ruimte
En ze staan ter discussie. De slopershamer is nooit ver weg. Want: de achterliggende modernistische stedenbouwkundige principes zouden vandaag de dag niet meer opgaan. Vooral wijken die in de eerste naoorlogse jaren met goedkope, geprefabriceerde montagesystemen gemaakt zijn, liggen onder vuur. Te gehorig, te uniform, te klein en vaak te massaal. Daarom worden ze ‘geherstructureerd’. Tot voor kort betekende dat slopen en nieuwbouw, sinds kort door de crisis renovatie. Er is aandacht voor woningbouwprogramma’s en het veranderen van de compositie van de wijkbevolking (meer middenklasse). Maar één achilleshiel wordt onvoldoende kritisch aan de orde gesteld: en dat is de publieke ruimte van vroeg-naoorlogse wijken. Want ze bezitten een overdaad aan ruimte. Wie de vroeg-naoorlogse wijken nieuw elan wil geven, moet daar een antwoord op weten te vinden.
Groene buitenruimtes
Opvallend is dat bij de oplevering van deze wijken juist de overvloedig aanwezige buitenruimte ‘die gebouwen omspoelde’ als grote luxe ervaren is. Maar toen woonden er andere bewoners die raad wisten met die overdaad. Toch: de kritiek op de publieke ruimten van de naoorlogse moderne stadsplanners was er ook snel. Allemaal ‘gras, gras, gras’ schreef Jane Jacobs al in The Death and Life of Great American Cities (1961), maar niemand die naar al dat gras omkijkt of zich er liefdevol tot verhoudt. Ook in Nederland gaat die observatie tot de dag van vandaag op te veel plekken op. Heel veel publieke ruimten in vroeg-naoorlogse wijken liggen er verpieterd en ongebruikt bij. Niemand voelt zich er echt thuis, niemand bekommert zich er om, niemand voelt zich eigenaar, niemand heeft de ruimte in zijn hart gesloten. Er ligt daar een overvloed aan ruimte, maar wat wordt ermee gedaan?
Reactie toevoegen